DNB: Invoering bankierseed sluit goed aan bij toezicht

01 februari 2013 Banken.nl 2 min. leestijd

Vanaf begin dit jaar zijn beleidsbepalers en commissarissen van financiële instellingen verplicht een eed of belofte, de zogenaamde bankierseed, af te leggen. Deze nieuwe moreel-ethische verklaring heeft ten doel om beleidsbepalers zich nog eens extra bewust te laten zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheden die zij dragen uit hoofde van hun functie in de financiële sector. De invoering van de eed moet ook een bijdrage leveren aan het herstel van het maatschappelijk vertrouwen in de financiële  en bankensector.

De Nederlansche Bank (DNB) laat weten dat de bankierseed goed past bij het toezicht dat toezichthouders DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitoefenen op de financiële sector. "In dat toezicht heeft het integer, prudent en deskundig bestuur van financiële instellingen de afgelopen jaren duidelijk een belangrijker plaats ingenomen. Zo worden beleidsbepalers en commissarissen voor zij benoemd kunnen worden door DNB en de AFM getoetst op hun geschiktheid. Doel van deze toets is te waarborgen dat alleen personen die hiervoor over voldoende kennis, vaardigheden en professioneel gedrag beschikken aan het hoofd kunnen staan van een financiële instelling. Bij deze toets wordt dus nadrukkelijk niet alleen gekeken naar iemands inhoudelijke kennis. Professioneel gedrag, waarvan ook integer handelen en evenwichtige belangenafweging belangrijke elementen zijn, weegt minstens zo zwaar".

Bankierseed door alle medewerkers onderzocht

De Minister van Financiën heeft in november aan de Kamer een brief gestuurd waarin hij aankondigt te onderzoeken of de eed ook moet worden afgelegd door alle medewerkers bij financiële instellingen, in plaats van alleen door de top. Ook wordt nog onderzocht of er een sanctiemechanisme kan worden verbonden aan het niet-naleven van de eed. De Minister geeft in zijn brief aan dat hij in het voorjaar van 2013 voorstellen op deze punten zal doen.

Het afleggen van de eed

De eed moet worden afgelegd ten overstaan van een functionaris binnen de organisatie met een hoger hiërarchisch niveau, een lid van het toezichthoudend orgaan (bijvoorbeeld de Raad van Commissarissen), of bij een bevoegd vertegenwoordiger van een beroepsorganisatie. De verantwoordelijkheid voor het afleggen van de eed ligt dus bij de instelling zelf en niet bij de toezichthouders.