Het is inmiddels ruim tweeënhalf jaar geleden dat in Nederland de bankierseed en het bancaire tuchtrecht werden ingevoerd. Het doel van dit nieuwe stelsel is om bij te dragen aan de morele verplichting voor bankmedewerkers voor integer gedrag en elkaar aan te spreken op niet integer gedrag. Het was een grote operationele prestatie; ruim 80.000 bankmedewerkers legden binnen een jaar de bankierseed af. Heeft de invoering van de bankierseed kunnen bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de sector? En welke opgave ligt er nog voor de banken?
Invoering van de bankierseed
In 2014 lanceerde de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) het pakket ‘Toekomstgericht Bankieren’. Dit bestond uit de introductie van een maatschappelijk statuut, de actualisering van de Code Banken en de invoering van een bankierseed. Hiermee wilden de banken tot uitdrukking brengen waar zij voor staan en waar ze aanspreekbaar op willen zijn in hun proces van vernieuwing. Zowel als individuele banken als sector die midden in de samenleving staat. In het maatschappelijk statuut legden de banken vast welke rol zij in de samenleving willen spelen. Hierin gaven de banken aan een sector te willen zijn waarin klanten wat te kiezen hebben en waar concurrentie de dienst uitmaakt.
Er was ook nadrukkelijk aandacht voor duurzaamheid. De missie, strategie en doelstellingen van een bank behoren gericht te zijn op de lange termijn. Banken stellen hiertoe beleid op ten aanzien van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. In aanvulling hierop werd door de bancaire sector zelf het initiatief genomen de bankierseed in te voeren. De Nederlandse banken wilden hiermee aangeven dat iedereen die in de sector werkzaam is, gehouden is aan bepaalde gedragsregels voor een integere en zorgvuldige uitoefening van zijn of haar beroep.
Medewerkers worden persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor het naleven van die gedragsregels en kunnen op niet-naleving daarvan worden aangesproken. Naast de sancties vanuit het tuchtrecht zit hier ook duidelijk een positieve kant aan. Goed gedrag biedt de bankmedewerker de mogelijkheid om trots te zijn op zijn of haar beroep. Vanaf 1 april 2015 hebben alle bankmedewerkers, gedurende een overgangsperiode van een jaar, de eed afgelegd.
Nieuwe medewerkers en externen die langer dan drie maanden in dienst zijn bij de banken dienen de eed binnen drie maanden af te leggen. Aflegging van de eed of belofte gebeurt door een zogenaamde betekenisvolle ceremonie. De eed wordt afgelegd ten overstaan van een persoon in een hogere functie. De eed wordt betekenisvol door een aantal elementen. Zo wordt de eed bij voorkeur in teamverband afgelegd. Dit zorgt ervoor dat de link met de dagelijkse praktijk helder is. Daarnaast wordt geprobeerd om de eed te vertalen naar de dagelijkse werkzaamheden.
Bankmedewerkers bespreken regelmatig morele en praktische dilemma’s met elkaar. Ze moeten hierbij soms lastige afwegingen maken. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat het beleidsmatig toegestaan is om een hypotheek te verstrekken, maar dat het misschien moreel gezien toch niet zo verstandig is voor de desbetreffende klant. Ook op het gebied van fiscale constructies zijn dilemma’s te bedenken. Zo kan het verstrekken van een bancaire dienst gunstig zijn voor de persoonlijke situatie van de klant, maar de samenleving als geheel schade berokkenen. In hoeverre is dit dan wel wenselijk? De eed is bedoeld om dit soort dialogen hierover te bevorderen.
De eed is ingebed in de eigen cultuur van de instelling. Banken hebben de eedaflegging bijvoorbeeld onderdeel gemaakt van een week van cultuur of van integriteitsprogramma’s. De afgelopen jaren hebben de banken dit serieus opgepakt, wat ook is bevestigd door toezichthouders De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten op basis van een onderzoek. Hierin geven ze aan dat een meerderheid van de onderzochte banken ervan overtuigd is dat de sector bijdraagt aan een “verdere bewustwording in de financiële sector van de normen en waarden over integer handelen, zowel in de instellingen zelf als naar de klanten toe”.
De banken hebben de eerste betekenisvolle stappen gezet. De bankierseed is ingevoerd met als doel bij te dragen aan het herstel van vertrouwen. De vraag of dit gelukt is laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Al is het maar omdat de bijdrage van de bankierseed aan het herstel van vertrouwen niet eenvoudig meetbaar is. Het blijft een voortdurende opgave aan de banken en vooral aan de bankmedewerkers zelf om de bankierseed levend te houden.
Het tuchtrecht
De naleving van de eed is niet vrijblijvend. Naast de eed of belofte heeft de bankmedewerker ook de verklaring voor het tuchtrecht ondertekend. Voor nieuwe medewerkers maakt deze verplichting deel uit van het arbeidscontract. In deze verklaring staat dat de medewerker die de gedragsregels niet naleeft de bankierseed schendt en hiervoor met het tuchtrecht kan worden gestraft. Voor de uitvoering van het tuchtrecht heeft de NVB Stichting Tuchtrecht Banken (STB) opgericht. Iedereen, zowel banken als klanten, kunnen bij STB meldingen indienen van gedragingen die naar zijn of haar mening in strijd zouden zijn met de gedragsregels. Het gaat hierbij om persoonlijke gedragingen, niet om het handelen van de bank als zodanig.
STB bekijkt of de klacht ontvankelijk is en of deze aan de Tuchtcommissie moet worden voorgelegd. Het kan zijn dat STB de klacht doorverwijst naar het Klachten Instituut Financiële Dienstverlening (KIFID). Dit kan bijvoorbeeld als er sprake is van een geschil tussen de bank en de melder waarvoor een schadevergoeding wordt geëist. Als er sprake is van een tuchtklacht wordt deze behandeld door de Tuchtcommissie van STB. Deze behandeling vindt plaats op basis van ‘spelregels’, zoals vastgelegd in het tuchtreglement.
De Tuchtcommissie kan verschillende sancties opleggen. Er kan een berisping worden opgelegd, een maatregel tot het volgen van onderwijs, een boete van maximaal € 25.000 en een beroepsverbod voor een periode van maximaal drie jaar. De uitspraken worden anoniem op de website van STB geplaatst. Het tuchtrecht kent geen terugwerkende kracht. Het is uitsluitend van toepassing op gedragingen die zich hebben voorgedaan na ondertekening van de verklaring voor tuchtrecht.
Eind september 2017 stonden er op de website van STB niettemin al tien uitspraken door de Tuchtcommissie. In acht gevallen was er sprake van een beroepsverbod. Dit kan gaan om diverse zaken, zoals het bekijken van klantgegevens zonder zakelijke aanleiding, het vervalsen van een accountantsverklaring en het zonder toestemming van de klant geld opnemen voor eigen gebruik. Ook heeft de tuchtcommissie – in beroep – een uitspraak gedaan over het privégedrag van een medewerker. De medewerker ontving privé een geldbedrag van een klant van de bank waarvan hij wist dat dit niet voor hem bestemd was. Hij heeft het echter niet teruggegeven, maar overgemaakt op andere rekeningen van hemzelf. Dit is natuurlijk niet de bedoeling.
Kortom, net als voor de bankierseed geldt dat het tuchtrecht nog in ontwikkeling is. Het was voor bankmedewerkers een grote stap dat ze in uiterste instantie verantwoording moeten afleggen aan de tuchtrechter. Er zullen de komende jaren de nodige uitspraken worden gedaan door de Tuchtcommissie. Hierdoor ontwikkelt zich geleidelijk ook een vorm van jurisprudentie. Hiermee wordt steeds duidelijker omschreven wat door de tuchtrechter wel en niet wordt toegestaan. Dit vormt ook voor het gedrag van de bankmedewerker een helder moreel ijkpunt.
Dit artikel is eerder verschenen in Bank|Wereld van de Nederlandse Vereniging van Banken.