In een toekomstvisie voor 2030 stuurt Rabobank aan op een volledig andere manier van denken door de overheid. Om de Nederlandse agrarische sector ook voor de toekomst te behouden moet men overschakelen van sturing op middelen naar sturing op doelen. Dat betekent kortweg dat agrarische ondernemers zelf de regie kunnen nemen in hoe ze een bepaald duurzaam doel bereiken. Dit leidt volgens de bank tot meer ondernemerschap en meer innovatie. Ook pleit de bank voor scheiding van de milieugebruiksruimte en het grondgebruik van de Nederlandse af te schermen van de rest van de economie.
Gisteren introduceerde Rabobank zijn toekomstvisie voor de land- en tuinbouw in 2030. Als grootste financier van de agrarische sector is Rabobank vanzelfsprekend een partij met invloed over het te voeren beleid. Daarbij zijn het nogal roerige tijden voor boeren, temeer vanwege de stikstofproblematiek en – vanuit bepaalde politieke richtingen – de roep om een fors kleinere veestapel.
'Doodgereguleerd'
Rabobank heeft twijfels bij het huidige middelenbeleid, dat wil zeggen dat de overheid agrariërs dwingt bepaalde maatregelen te nemen teneinde een duurzaam doel te bereiken. De bank stelt dat dit leidt tot een ‘doodgereguleerde’ sector. “We zien fors meer potentie in verduurzaming door een beleid dat doelstellingen formuleert. Dat leidt tot meer ondernemerschap en innovatie bij ondernemers die met maatwerk deze doelen realiseren en via metingen laten zien dat ze voldoen aan het beleid,” stelt Carin van Huët, directeur van Food & Agri bij Rabobank.
In het visiestuk komt regelmatig de term ‘milieugebruiksruimte’ terug, specifiek met betrekking tot land- en tuinbouw. Dat gaat in abstracte zin over de ruimte die er is om economische activiteit te bedrijven zonder dat het milieu daarvan schade ondervindt. Deze milieugebruiksruimte zou gericht verdeeld moeten worden tussen de verschillende agrarische sectoren. Volgens Rabobank is er voor elke agrarische sector toekomst. Dat klopt strikt genomen niet, kijkend naar de nertsenfokkerij, maar vooruit.
Verschillende sectoren hebben verschillende besparingspotentie en dus ook verschillende doelstellingen. Akkerbouw en melkveehouderij maken volgens Rabobank de meeste aanspraak op de milieugebruiksruimte, omdat zij in de open lucht produceren en effecten op het milieu niet tot nul te reduceren zijn. Aan de andere kant zijn er niet-grondgebonden sectoren zoals intensieve veehouderij en glastuinbouw, die meer mogelijkheden hebben om schadelijke milieueffecten te mitigeren.
Afweging economie en milieu
“Het debat over milieugebruiksruimte voor land- en tuinbouwproductie is een afweging tussen economisch belang en doelstellingen qua milieu, natuur, klimaat en biodiversiteit”, zegt Van Huët, die bij het opstellen van het rapport ook kon rekenen op adviezen van de Wageningen Universiteit (WUR). “De toegevoegde waarde van land- en tuinbouwketens aan de economie is 51 miljard euro, goed voor 8 procent van de nationale werkgelegenheid, ruim de helft van het handelsoverschot van de Nederlandse economie van 56,6 miljard euro komt uit de F&A-sector. We geloven in het aanreiken van kansen in plaats van regels. Agrariërs zijn ondernemers, en prima in staat om vanuit die kansen milieulast te verlagen. Daarom zien we kansen voor de sector om de regie van dit debat naar zich toe te trekken.”
Om een succesvol doelenbeleid in te voeren is het wel zaak om milieuprestaties beter inzichtelijk te maken. Rabobank ondersteunt die ontwikkeling bijvoorbeeld met sectorspecifieke duurzaamheidsmatrices en de biodiversiteitsmonitor. “Als coöperatieve bank zijn we zeer gedreven om een rol te spelen in het maatschappelijk debat rond het brede voedselvraagstuk, om zo producenten, consumenten, boeren en burgers met elkaar te verbinden. Dat doen we al, bijvoorbeeld met ons Food Forward programma. Die inzet voor meer wederzijds begrip zetten we onverdroten voort,” besluit Van Huët.