Pensioensector volop bezig met transitie pensioenstelsel

23 december 2021 Banken.nl 4 min. leestijd

De pensioensector staat onder druk: mensen wisselen steeds vaker van baan (of bedrijfstak); het aantal werkenden ten opzichte van gepensioneerden neemt vanwege de vergrijzing naar verhouding steeds meer af en ook lopen de rendementen van pensioenfondsen op de financiële markten terug. Al met al veranderingen die ervoor zorgden dat het pensioenstelsel niet meer houdbaar is. De politiek besloot daarom dat het tijd werd voor een nieuw stelsel: één die transparanter en persoonlijker zou moeten zijn.

Inmiddels is de pensioensector volop bezig met deze transitie. Uit een enquête van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten onder 161 pensioenfondsen, blijkt dat 85% van de pensioenfondsen inmiddels in de voorbereidende fase zit voor het nieuwe pensioenstelsel. Ruim 70% is een project gestart om de transitie voor te bereiden en 15% bereidt zich op andere wijze voor, omdat zij als gesloten fonds in het huidige stelsel willen blijven (of de pensioenrechten overdragen aan een andere pensioenuitvoerder). Overigens is vastgesteld dat de transitie per 2023 mogelijk is en uiterlijk op 1 januari 2027 afgerond moet zijn.

Invaren de standaard

Pensioenfondsen gaan daarbij van verschillende scenario’s uit. In de Wet Toekomst Pensioen is het zogeheten ‘invaren’ de standaard; hiermee wordt bedoeld dat de huidige pensioenrechten worden omgezet naar het nieuwe stelsel (al kunnen er volgens DNB redenen zijn om hiervan af te zien). Ook kunnen pensioenfondsen besluiten om de pensioenrechten over te dragen aan een andere pensioeninstellingen en het pensioenfonds op te heffen; dit wordt ‘liquideren’ genoemd.

Uit het onderzoek blijkt dat zo’n twee derde van de pensioenfondsen verwacht de bestaande pensioenrechten in te varen. Een klein deel daarvan verwacht ook te liquideren. Van de pensioenfondsen die verwachten niet in te varen (dus de huidige pensioenrechten niet omzetten naar het nieuwe stelsel), overweegt ongeveer de helft te liquideren.

De andere helft verwacht om uiteenlopende redenen niet te kunnen of willen invaren. DNB legt uit dat in deze groep bijvoorbeeld pensioenfondsen zitten die al een premieregeling hebben, of dat het gesloten fondsen zijn waarvan de werkgever niet meer bestaat, of fondsen betreft waar de werkgever nog een bijstortverplichting heeft.

De toezichthouder schrijft dat uit de enquête blijkt dat zo’n 20% van de pensioenfondsen verwacht te liquideren. “De meeste van deze fondsen hebben een beheerd vermogen van minder dan €1 miljard. De liquidatieplannen zijn nog niet altijd vergevorderd. Meer dan de helft van deze pensioenfondsen weet nog niet in welk jaar de overdracht zal plaatsvinden.”

Capaciteitsproblemen bij uitstellen

Verder komt uit de enquête naar voren dat meer dan de helft van de pensioenfondsen nog geen concrete verwachting heeft voor het jaar van invaren. Voor de fondsen die dat al wel hebben, is het jaar van invaren redelijk gelijkmatig gespreid over de jaren 2024-2026. Geen enkel fonds verwacht in 2023 in te varen. DNB verwacht dat dit waarschijnlijk samenhangt met het feit dat de wetgeving pas in 2022 definitief wordt en de meer precieze wettelijke eisen voor het invaren nog niet bekend zijn.

“Indien de pensioenfondsen die nog geen concrete verwachting hebben allemaal in de laatste jaren gaan invaren, ontstaat er in die periode een piek”, schrijft DNB. “Dit geeft een risico op capaciteitsproblemen bij uitvoeringsorganisaties, actuarissen, accountants en toezichthouders.” DNB stelt in kaart te brengen of deze partijen voldoende capaciteit hebben om zijn taken adequaat uit te voeren en roept pensioenfondsen op om hetzelfde te doen.

‘Regie voeren’

Om te komen tot een tijdige en beheerste transitie, is het volgens DNB van belang dat pensioenfondsen ‘regie voeren’ op het transitieproces. De toezichthouder bedoelt hiermee dat ze sturing geven aan een duidelijk, haalbaar transitiepad en zeker stellen dat die transitie beheerst verloopt.

“Afhankelijkheden van andere stakeholders – zoals sociale partner of de pensioenuitvoeringsorganisaties – moeten daarvoor in kaart worden gebracht.” Verder is het volgens DNB noodzakelijk om een beeld te vormen van de risico’s die zich kunnen voordoen en hoe deze beheerst kunnen worden. “Bijvoorbeeld door terugvalscenario’s in kaart te brengen of tijdig extraexpertise in te huren”, aldus de toezichthouder.