Onderzoek concludeert: Geschiedenis DNB verweven met slavernij
“De Nederlandsche Bank en zijn vroegere bestuurders zijn in de periode van 1814 tot 1863 betrokken geweest bij slavernij.” Dat blijkt uit een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Leiden. De toezichthouder stelt de bevindingen te betreuren; tegelijkertijd moet het onderzoek voor DNB het begin vormen van een reflectie-traject.
Zo’n twee jaar geleden kondigde Insigner Gilissen als eerste Nederlandse bank aan het eigen slavernijverleden te willen laten onderzoeken. Het ‘fenomeen’ kwam overwaaien uit Angelsaksische landen, waar meerdere grote ondernemingen spijt hebben betuigd omdat ze in het verleden (18e en 19e eeuw) geld hebben verdiend aan slavernij, direct of indirect.
Ook DNB kondigde in de zomer van 2020 een onafhankelijk historisch onderzoek aan naar zijn slavernijverleden. Aanleiding daarvoor was de toenemende aandacht in de wereld voor de strijd tegen racisme en voor het slavernijverleden. “DNB kan en wil niet voorbijgaan aan dit deel van zijn geschiedenis, als onderdeel van het Nederlandse slavernijverleden.” Het onderzoek werd uitgevoerd door Karwan Fatah-Black, Lauren Lauret en Joris van den Tol van de Universiteit Leiden.
Tweederde van oprichters betrokken bij slavernij
Twee jaar na dato komt naar voren dat DNB op drie manieren bij slavernij betrokken was. Ten eerste kwam het startkapitaal van DNB deels van ondernemers met directe belangen in de Atlantische plantageslavernij (zoals bijvoorbeeld in Suriname). Bij elf van de zestien oorspronkelijke grote private investeerders is betrokkenheid bij slavernij vastgesteld.
Tevens was De Nederlandsche Bank na zijn oprichting indirect betrokken bij zowel de Nederlandse koloniale slavernij als slavernij in niet-Nederlands gebieden (waaronder Brits-Guyana). Omdat DNB geen vestiging in de koloniën zelf had, heeft het geen rol gespeeld in het dagelijkse slavernijgerelateerde financiële verkeer. Wel ondersteunde DNB het ministerie van Koloniën in het dagelijkse betalingsverkeer en verleende het ook diensten aan handelshuizen die betrokken waren bij slavernij.
Tot slot waren meerdere vooraanstaande DNB’ers (meer dan hun tijdgenoten) privé betrokken bij koloniale slavernij. Zo waren verschillende van hen direct betrokken bij slavernijgerelateerde ondernemingen en sommigen ook bij het management van plantages. Een aantal vooraanstaande DNB’ers organiseerde zich om de belangen van de slaveneigenaren politiek te behartigen. Slechts een enkeling van de DNB’ers zetten zich in voor het beëindigen van de slavernij.
Bijdragen aan verwerking van het leed
“De eerste stap die wij maken is het openbaren en erkennen van het slavernijverleden van DNB”, legt topman Klaas Knot uit. “Wij vinden het belangrijk dat iedereen in Nederland en iedereen in het Caribisch gebied en Suriname kennis kan nemen van het onderzoek via onze website. De feiten uit het onderzoek, en de diep racistische ideeën die eraan ten grondslag lagen, raken ons diep.”
“DNB anno 2022 staat niet los van zijn verleden. Het leed dat slaafgemaakten in het verleden ondergingen, is onbeschrijflijk. Dat betreurt de directe van DNB zeer. Wij kunnen het aangedane leed niet ongedaan maken. Maar wij kunnen als DNB wel proberen bij te dragen aan de verwerking van het leed door deze geschiedenis zichtbaar te maken, en de feiten en het leed te erkennen.”
Knot geeft tevens aan dat DNB binnenkort in gesprek gaat met medewerkers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. “In het bijzonder met mensen die geraakt zijn door deze geschiedenis en de doorwerking in het heden.” De toezichthouder stelt daarvoor een externe klankbordgroep op te richten onder leiding van Freek Ossel (onder andere voorzitter van de Regiegroep Nationaal Trans-Atlantisch Slavernijmuseum).
Blijvende waarde
De toezichthouder geeft aan dat het een passende manier wil uitwerken om een gebaar te maken dat blijvende waarde heeft voor de betrokkenen en de Nederlandse samenleving. DNB stelt daarvoor tijd nodig te hebben omdat het een zorgvuldige aanpak vereist. Uit de dialoog moet uiteindelijk blijken welke vervolgstappen in de nabije toekomst door de toezichthouder genomen worden.
“Het slavernijverleden van DNB geeft een blijvende opdracht aan de organisatie om bij te dragen aan een samenleving waarin ieder mens telt, en waarin niemand wordt uitgesloten”, besluit Knot.