Steeds meer banken onderzoeken slavernijverleden

03 augustus 2020 Banken.nl

Het aantal banken dat aangeeft het eigen slavernijverleden te gaan onderzoeken staat inmiddels op drie. Private bank InsingerGilissen was de eerste, De Nederlandsche Bank (DNB) en ABN AMRO volgden. Bij alle zijn er aanwijzingen dat rechtsvoorgangers uit de 18e en 19e eeuw geld hebben verdiend aan slavernij, direct of indirect.

Het fenomeen op zichzelf is niet nieuw en komt overwaaien uit de Angelsaksische landen, waar meerdere grote ondernemingen inmiddels spijt hebben betuigd. In de Nederlandse financiële sector was private bank Insinger Gilissen de eerste die aangaf het eigen slavernijverleden te willen laten onderzoeken, nadat historica Karin Lurvink tijdens onderzoek stuitte op sterke aanwijzingen van betrokkenheid bij slavernij. 

Niet veel later meldde De Nederlandsche Bank (DNB) ook het eigen slavernijverleden te willen laten onderzoeken. Dat gebeurde na een publicatie in Vrij Nederland, waaruit zou blijken dat meerdere bestuurders van de in 1814 opgerichte bank relaties hadden met slavernij of daarop gebaseerde activiteiten. Die link liep via handelshuizen die belegd hadden in krediet voor de opzet van suikerplantages in de Caraïben, alwaar vrijwel uitsluitend slaven werkten. 

Het meest recent was ABN AMRO in het nieuws, dat naar aanleiding van de huidige sentimenten haar – meer bijzonder die van rechtsvoorgangers – eventuele rol in de slavernij in kaart wil brengen. Interessant is overigens dat ABN AMRO volgens het Historisch Nieuwsblad al eerder onderzoek heeft laten doen hiernaar, in aanloop naar de overname van de Amerikaanse bank LaSalle in de jaren 70, een bank die inmiddels niet meer bestaat. 

“Bij ieder internationaal handelsbedrijf met wortels in de achttiende eeuw is er gerede kans dat er slaven bij betrokken waren”, zei hoogleraar geschiedenis Gert Oostindie in 2006 in het Historisch Nieuwsblad. “Een goed voorbeeld is ING. Die bank heeft enkele jaren geleden Baring Brothers overgenomen, de oudste bank van Engeland die werd opgericht in 1762. Toen ik als doctoraal-student onderzoek deed naar de spoorwegaanleg op Cuba, ontdekte ik dat deze spoorweg voor een groot deel was gefinancierd door Baring Brothers. In Cuba werd heel veel geld verdiend met de suikerplantages, die werden bewerkt door slaven. Een ander voorbeeld is Hudig-Langeveldt Verzekeringsmaatschappijen. Hudig zat in de achttiende eeuw tot over de oren in de slavenhandel.

Vragen en afwegingen

Dat banken en andere grote bedrijven met sterke historische wortels onderzoek willen laten doen is op zichzelf te prijzen. Zij stellen zich daarmee zeer kwetsbaar op, iets wat zowel voor als tegen hen kan gaan werken. Interessant is wel wat het doel is van deze onderzoeken. Is het voor bewustwording? Is het om publiciteit te genereren? Is het een opmaat naar excuses of zelfs herstelbetalingen en zo ja, aan wie dan? 

Ten slotte is het interessant om vast te stellen waar men de grens gaat leggen tussen wel of niet geprofiteerd van slavernij en hoe ver dat moment teruggaat in de tijd. Bij aan- en verkoop van slaven is de betrokkenheid overduidelijk. Bij het financieren van plantages is dat meteen al minder direct. Bij investeringen in scheepvaart die allerlei goederen – van suiker tot koffie of hout – vervoerden nog weer minder. 

En hoe zit het dan met andere bevolkingsgroepen, zoals lijfeigenen in Oost-Europa die tot 1861 gedwongen graan moesten verbouwen voor hun landheren, graan dat Nederlandse kooplieden in Amsterdam met veel winst elders in Europa doorverkochten? Of meer in het heden, moderne slaven die zich voor een habbekrats uit de naad werken in de kleding-industrie? Zo zijn er nog vele existentiële vragen – waarvan veel activisten vinden dat ze niet eens gesteld mogen worden – te bedenken waarop het moeilijk is een antwoord te formuleren of stelling te nemen.